30
Die dag werd zowel Rachael als Anne onder druk gezet om Baikie’s te verlaten. Als eerste kwam Jeremy aanzetten om in een ongekend vertoon van echtelijke toewijding Anne mee naar huis te nemen. Dat was althans de reden die hij voor zijn aanwezigheid opgaf.
Het was laat op de middag toen hij arriveerde, maar door de regen en de laaghangende wolken leek het wel winter. Het vuur had de hele dag gebrand en de lampen waren aan. Vera had hen, zo was Rachaels indruk, geïrriteerd over de karige informatie die ze had verzameld, overgedragen aan haar brigadier. In de reeks vreemde toevalligheden waardoor die dag werd gekenmerkt, herkende Rachael hem als Joe Ashworth, de verlegen jongeman die naar Black Law was gestuurd op de avond van Bella’s zelfmoord. Terwijl hij met hen praatte, keek hij af en toe uit het raam zonder gordijnen. Het enige wat hij zei was: ‘Vreemd, hè, zo zonder straatlantaarns?’ Maar ze kon zien dat de leegte hem beangstigde.
Hij had een kopie bij zich van de aantekeningen in Grace’ notitieboek. Het notitieboek zelf was nog niet vrijgegeven.
‘Inspecteur Stanhope dacht dat jullie daar wel wijs uit konden worden. Ons lijkt het nogal duidelijk. De laatste telling vond plaats tussen tien en twaalf.’
‘Dat zijn coördinaten,’ zei Rachael, over zijn schouder wijzend. ‘Als je de kaart bekijkt, kun je zien waar ze aan het tellen was.’
Ze spreidden een kaart van de topografische dienst uit op de vloer. Anne volgde met haar vinger het blauwe kronkellijntje van de beek en stopte aan de rand van een dorp dat werd aangegeven met grote zwarte vierkantjes. ‘Ze moet helemaal tot Langholme zijn gelopen,’ zei ze. ‘Op dat punt loopt de Skirl vlak langs mijn tuin. Kijk, daar ligt de Priory. Maar er waren geen tellingen voor de middag.’
En toen stond Jeremy opeens in het vertrek, bijna alsof het praten over de Priory hem tevoorschijn had getoverd. Hij werd binnengeleid door een agent in uniform. Hij bleef net binnen de deuropening staan, en Anne zag hem zoals de anderen hem waarschijnlijk zagen: een kleine man, goed verzorgd en kalend, met het ronde, fris geboende gezicht van een pasgebadderde baby. Hoewel hij gewoon een spijkerbroek en een gestreept katoenen overhemd droeg, zag hij er tiptop uit. Voor Anne en haar vriendinnen was hij altijd het mikpunt van spot geweest, maar de laatste tijd bespeurde ze iets anders in hem: een vertwijfeling die haar medelijden zou hebben opgewekt als zij zich daaraan had overgegeven.
Als afweer tegen een mogelijk gevoel van medelijden stak ze ook nu de draak met hem.
‘Mijn god. Wat kom jij in ’s hemelsnaam doen? Het verbaast me dat je de weg kon vinden.’
De beledigde uitdrukking op zijn gezicht deed haar denken aan de jongetjes op de school van haar vader, de jongetjes die huilden als niemand het zag en in bed plasten. Tot haar opluchting ging het moment snel voorbij, en toen deed hij overdreven verontwaardigd, terwijl hij vluchtig om zich heen keek of hij medestanders had. ‘Als puntje bij paaltje komt heb ik langer in Langholme gewoond dan jij. Dat ik er geen behoefte aan heb om dagelijks door de heuvels te zwerven, wil nog niet zeggen dat ik de omgeving niet ken. En voor alle duidelijkheid: ik ben gekomen omdat ik me zorgen maakte.’
Ze reageerde op dezelfde plagerige toon: ‘Dat is anders niks voor jou, Jem.’ Toen voegde ze er ernstiger aan toe: ‘Hoe ben je te weten gekomen wat er is gebeurd?’
‘De telefoon staat niet stil. Om het halfuur belt er iemand om me te condoleren. Het gerucht gaat dat jij het slachtoffer bent.’
Ze werd overvallen door een lachkriebel, een hysterie die zich in de loop van de hele dag had opgebouwd. ‘Hoe wist je dan dat ik het niet was?’
‘Dat wist ik niet meteen. Hoe had ik dat kunnen weten? Maar ik wist wel dat jullie hier met z’n drieën zaten. Kennelijk wist niet iedereen dat.’
‘O, Jem,’ zei ze. ‘Wat akelig voor je.’
‘De vrouw van de dominee heeft me vanmiddag een cake gebracht. Toen had ik inmiddels met de politie gebeld en wist ik dat jij ongedeerd was.’ Hij zweeg even. ‘Toen nam ze de cake weer mee.’
Anne dacht dat hij zou hebben genoten van de rol van diepbedroefde weduwnaar: al die mensen die langskwamen om hem een hart onder de riem te steken. Hij was altijd dol geweest op begrafenissen. En zij was verzekerd. Haar dood zou in één klap een eind hebben gemaakt aan zijn financiële problemen. Toen hij de politie had gebeld om te vragen wie het slachtoffer was, was hij misschien zelfs teleurgesteld geweest toen hem een andere naam werd opgegeven. Misschien was dat de verklaring voor zijn melancholieke blik, zijn gespannen onzekerheid.
‘Welke praatjes doen er nu in het dorp de ronde?’ vroeg Joe Ashworth.
‘Wat bedoelt u?’
‘Er wordt beslist over de moord gesproken. Kennen ze het meisje?’
‘Doe niet zo dom,’ zei Anne. ‘Daarom is hij gekomen, nietwaar, Jem? Om de smeuïge details te achterhalen. Wat roddelen betreft is hij erger dan een oud wijf. Wiens idee was het? Ethel Siddon van het postkantoor?’ Maar terwijl ze het zei, wist ze dat dat niet de reden was voor zijn komst.
‘Nee!’ zei hij verontwaardigd. Op een kalme toon, bijna smekend, zei hij toen: ‘Ik ben gekomen om je mee terug te nemen naar de Priory, waar ik een oogje op je kan houden. Je kunt hier niet blijven zolang er daar buiten een krankzinnige moordenaar rondloopt.’
‘Dat meen je niet. Jíj wilt een oogje op me houden? Wie heeft je die onzin aangepraat? Dat heb je vast niet zelf bedacht.’
‘In elk geval voor vannacht,’ zei hij. ‘We moeten erover praten.’
‘Nee.’ Want opeens bedacht ze dat hij de moord alleen maar als excuus gebruikte om haar mee naar huis te nemen. Als hij wilde praten, was dat alleen maar over zijn eigen problemen, het zoveelste lastige parket waarin hij zich had gemanoeuvreerd. Jeremy moest wel een sterke drijfveer hebben om zich de rol van beschermende echtgenoot aan te meten. Uit wrevel zei ze venijnig: ‘Wees nou eens eerlijk, Jem. Je bent bang om in je eentje in de Priory te zitten.’
De paniek flitste even over zijn gezicht. De schooljongen die bij de hoofdonderwijzer wordt geroepen. Ze dacht: waar ben je bang voor? Ze stond bijna op het punt om hem zijn zin te geven en mee te gaan, maar toen keerde de oude irritatie terug. Ze was ermee akkoord gegaan om zijn vrouw te worden, niet zijn kinderjuf. Dat was nooit een onderdeel van de deal geweest.
‘Je gaat dus niet mee terug?’
‘Nee,’ zei ze luchtig, ‘natuurlijk niet. Ik heb werk te doen. Maar waarom ga je niet naar Londen als je zo bang bent? Daar heb ik echt niks op tegen.’
‘Dat kan ik niet. Ik zou me de hele tijd zorgen zitten te maken om jou. Zo leuk zou dat echt niet zijn.’ Maar hij leek op te vrolijken bij het vooruitzicht. Ze had hem een vluchtroute gewezen.
‘Hebt u Grace Fulwell gekend?’ vroeg Joe Ashworth.
‘Nee.’
‘Jullie hebben elkaar nooit ontmoet?’
‘Nee.’ Hij leek nu ongeduldig te zijn, erop gebrand om te vertrekken.
‘Was u gisteren thuis?’
‘De hele dag. Ik werk meestal vanuit mijn huis.’
Maar wat doe je eigenlijk, dacht Anne. Plannetjes uitbroeden. Maar wat leveren die je op?
‘Juffrouw Fulwell was gisteren bezig met onderzoek van de beek aan het eind van uw tuin. Een tengere jonge vrouw in een regenjas en met stevige wandelschoenen. Hebt u haar toevallig gezien?’
‘Natuurlijk niet. Ik lijk wat dat betreft niet op mijn vrouw, brigadier. Lichaamsbeweging is voor mij geen ontspanning. Ik ga nooit voor de lol wandelen in de heuvels.’
‘Is de beek vanuit het huis te zien?’
‘In deze tijd van het jaar met de bomen volop in blad niet.’
‘Vanuit de tuin?’
‘Misschien wel. Maar de tuin is Annes domein. Mij vind je daar nooit. Of het moet op een zwoele zomeravond zijn, met een glas chardonnay voor het avondeten.’